De familiesite Beijen/Beyen
door Laurens Beijen
De voorpagina
Het inhoudsoverzicht
De volgende pagina
De vorige pagina
De voornamenlijst
De fotogalerij
Zoeken op deze website
Reacties of vragen

Militairen in de fout

Zoals bij bijna alle families hebben veel leden van de families Beijen en Beyen dienst gedaan in het leger. Soldaten hielden zich niet altijd aan de regels. Meestal deed de commandant de zaak zelf af en kreeg de overtreder bijvoorbeeld een paar dagen arrest. In ernstiger gevallen werd de zaak verwezen naar de krijgsraad.
Op deze pagina wordt verteld over drie militairen die voor de krijgsraad moesten verschijnen.

Hermanus Dirk Beijen, huzaar

Hermanus Dirk Beijen (IJsselsteinse familie, tak Gijsbert, subtak Dirk Jan, 12.30) werd in 1870 geboren in Heukelum bij Leerdam. Hij was een van de dertien kinderen (van wie er acht volwassen werden) van Dirk Jan Beijen en Jenneke Maria Clements. Het gezin, dat genoemd wordt op de pagina Dirk Jan en de Gooise Beijens, verhuisde diverse keren en woonde vanaf 1886 in Bussum.

In juli 1890 trad Herman (zoals waarschijnlijk zijn roepnaam was) vrijwillig voor zes jaar in dienst bij het derde regiment huzaren. In december 1890 werd hij overgeplaatst naar het tweede regiment. Zijn gedrag in dienst liet nogal te wensen over. Hij kreeg vaak een paar dagen arrest en diverse keren werd hem voor drie maanden het recht ontnomen om buiten dienst de sabel te dragen.
Op 27 juli 1893 kwam Herman zonder bericht niet terug in de kazerne. Hoewel hij na drie dagen weer verscheen, was het een vorm van desertie. Omdat het de eerste keer was en hij vrijwillig was teruggekomen, werd het vergrijp krijgstuchtelijk afgedaan, dus zonder dat de krijgsraad eraan te pas kwam. Hij kreeg veertien dag verzwaard arrest.

Op 10 oktober 1893 ontbrak Herman opnieuw zonder geldige reden op het appel in de kazerne in Den Bosch. Vijf dagen later meldde hij zich vrijwillig bij de hoofdwacht van de huzaren in Den Haag. Uit de stukken wordt niet duidelijk wat hij in de tussenliggende dagen had gedaan. Omdat het zijn tweede desertie was, werd hij deze keer wel voor de krijgsraad gebracht. Daar werd hem ook ten laste gelegd dat hij naast zijn 'tenue van de dag' ook andere dingen die tot zijn uitrusting behoorden had meegenomen: twee overjassen, twee paar handschoenen, een handdoek, een manenkam en een onderbroek. De krijgsraad verklaarde hem schuldig aan de desertie, maar sprak hem vrij van de andere beschuldiging omdat de getuigenissen daarover te weifelend waren. Hij werd veroordeeld tot twee maanden militaire detentie. Vanwege zijn lange strafblad bepaalde de krijgsraad verder dat hij na de detentie een jaar lang aan een strengere krijgstucht zou worden onderworpen.

Herman zat van 30 oktober tot 29 december 1893 in de gevangenis van Den Bosch. Daarna werd hij overgebracht naar het Depot van Discipline in Vlissingen. Of hij daar inderdaad een jaar heeft doorgebracht, en of hij zijn overeengekomen diensttijd van zes jaar heeft uitgediend, moet nog worden onderzocht.

Na zijn tijd in het leger ging Herman terug naar het Gooi, waar zijn familie woonde. Hij trouwde in 1897 in Naarden met Alida Sophia Beugelaar en werkte als voeger. Hij overleed in 1946. Meer over Herman en zijn nakomelingen staat op de pagina Dirk Jan en de Gooise Beijens onder de tussenkop Hermanus.

Hendrik Rudolph Beijen, infanterist

Hierboven een jeugdfoto van Hendrik Rudolph.
Hieronder zijn handtekening in een van de militaire stamboeken.
Hendrik Rudolph Beijen junior (IJsselsteinse familie, tak Johan Franco, 12.5) werd in 1881 geboren op het Molukse eiland Ternate. Zijn vader, Hendrik Rudolph senior, was kapitein in het leger en op dat moment militair commandant van dat eiland. Zijn moeder was een 'inlandse' vrouw Dinah over wie verder niets bekend is. Over Hendrik Rudolph senior en junior is meer te lezen op de pagina Een Beijen-takje in Nederlands-Indië.

In 1895, toen Hendrik 13, was stuurde zijn vader hem naar Nederland, waarschijnlijk met de bedoeling dat hij daar een officiersopleiding zou krijgen. Hij verbleef een tijdje op een kostschool in Elburg en woonde later in Den Haag waar een oom woonde die als zijn voogd optrad. Tot toelating tot de KMA in Breda is het niet gekomen, misschien omdat hij niet aan de toelatingseisen voldeed. Hij werd in 1899 ingeschreven bij de kweekschool voor machinisten in Amsterdam, een opleiding voor hoger technisch personeel. Na anderhalf jaar werd Hendrik daar "op verzoek ontslagen".

Op 3 februari 1901 trad Hendrik als vrijwillig dienend soldaat voor zes jaar in dienst bij het Nederlandse leger. Hij werd ingedeeld bij het derde regiment infanterie. In het stamboek van het regiment stond: "Is behept met bijziendheid op beide oogen van 0,75 D waardoor gezichtsscherpte rechteroog tot ½ en linkeroog tot ⅓ is gedaald 3 glazen", maar dat was kennelijk geen beletsel om hem aan te nemen.

Hendrik werd in oktober 1901 korporaal, maar zijn gedrag was niet bepaald voorbeeldig. Volgens zijn strafregister werd hij binnen drie jaar 22 keer disciplinair gestraft voor allerhande vergrijpen, waarvoor hij in totaal 160 dagen arrest kreeg opgelegd, af en toe op water en brood. Op 27 oktober 1904 werd hij na een volgende misdraging tot soldaat gedegradeerd: "Na reeds herhaaldelijk gestraft te zijn voor het leenen van geld van zijne minderen en het maken van schulden, nu weder van twee miliciens van de compagnie waartoe hij behoort geld geleend en dit niet terug gegeven toen deze erom vroegen, door welke handelingen hij ongeschikt en onwaardig wordt geacht langer met gezag te zijn bekleed."

Zes dagen daarna werd Hendrik overgeplaatst van het derde naar het tweede regiment infanterie. Dat zal niet vrijwillig geweest zijn: het betekende een overgang van een kazerne in Vlissingen, waar hij een vriendinnetje had, naar Roermond.
Ook daar verliep niet alles zoals het behoorde. Nadat hij nog een paar keer krijgstuchtelijk was gestraft, werd hij in augustus 1905 voor de krijgsraad gebracht. Hij zou in de kazerne samen met een sergeant en een tamboer een paar sigaren hebben gestolen uit de kist van een dienstplichtige. De krijgsraad sprak hem vrij van diefstal, maar veroordeelde hem wel tot drie weken gevangenisstraf wegens heling omdat hij sigaren had aangenomen van de tamboer hoewel hij wist dat ze gestolen waren. Hij zat die straf uit van 11 augustus tot 2 september 1905 in de gevangenis van Den Bosch.

Een paar maanden later volgde een ernstiger vergrijp. Op 15 december 1905 werd vastgesteld dat Hendrik zonder bericht was weggebleven uit de kazerne. Omdat hij niet terugkwam werd hij op 13 januari 1906 als deserteur uitgeschreven. Op 30 januari meldde hij zich weer bij de kazerne. Hij werd gearresteerd en kort daarna voor de krijgsraad gebracht.
Het meisje van Hendrik
Het meisje uit de verklaring van Hendrik bij de krijgsraad was waarschijnlijk Lies Kotte, die hij in Vlissingen had leren kennen. Zie daarover het kadertje De relatie tussen Hendrik en Lies op de pagina Een Beijen-takje in Nederlands-Indië.
Lies was in die tijd 17 jaar oud en vier à vijf maanden zwanger. Dat zij van huis was weggelopen werpt een nieuw licht op de vraag hoe zij elkaar konden blijven ontmoeten na het vertrek van Hendrik uit Vlissingen.
Volgens het vonnis van de krijgsraad van 16 februari had Hendrik verklaard: "dat hij geen plan had om te deserteren, dat op 14 December 1905 zijn meisje hem vroeg met haar de stad in te gaan, dat, daar zij uit haar huis was weggelopen, hij eene betrekking wilde zoeken en met haar naar Luik is gegaan, dat hij zo spoedig voor haar geen betrekking vond en daardoor zoo lang is weggebleven".
De krijgsraad veroordeelde Hendrik tot een maand militaire detentie met aftrek van voorarrest. Hij onderging die straf van 3 februari tot 5 maart 1906 in de gevangenis van Den Bosch.
Kort daarna, op 12 maart, werd zijn contract bij het leger voortijdig ontbonden. In zijn stamboek staat: "zonder paspoort". Dat betekent dat een getuigschrift er voor hem niet in zat.

Over de verdere lotgevallen van Hendrik wordt verteld op de pagina Een Beijen-takje in Nederlands-Indië onder de tussenkop Hendrik Rudolph Beijen junior. Hij werd in 1952 bij een roofoverval op Java vermoord.

Bastiaan Karel Beijen, artillerist

Bastiaan Karel Beijen (IJsselsteinse familie, tak Gijsbert, subtak Arie, 13.2) werd in 1905 geboren in Vianen. Zijn ouders waren Arie Beijen en Flora Delaunaij. Bastiaan wordt genoemd op de pagina Arie Beijen en zijn nakomelingen onder de tussenkop De latere generaties van de subtak Arie.

Bastiaan werd in juni 1925 als dienstplichtig soldaat ingelijfd bij het regiment vestingartillerie in Gorinchem. Hij moest, voor zover bekend, twee keer bij de krijgsraad verschijnen.

In augustus 1925 werd hij aangeklaagd wegens opzettelijke ongehoorzaamheid. Een korporaal had hem opgedragen om te helpen met het naar boven brengen van zakken wasgoed. Volgens de korporaal had Bastiaan tot drie keer toe gezegd: "Ik doe het niet want ik heb rust." Volgens Bastiaan zelf had hij het iets anders gezegd: "Kan dat niet na tien uur gebeuren, want het is nu toch rust." Verder zei hij dat hij even later alsnog naar beneden was gegaan om de zakken te halen, maar toen waren ze al naar boven gebracht. De krijgsraad was niet onder de indruk van het verweer en veroordeelde hem tot een week voorwaardelijke gevangenisstraf.

Eind september 1925, toen Bastiaan gelegerd was in Oldebroek, was hij betrokken bij een ruzie in een slaapzaal. Een soldaat had een raam opengezet waarna anderen wakker werden en riepen dat het dicht moest. Dat gebeurde niet. Een korporaal die in dezelfde ruimte sliep was rechtop in bed gaan zitten en vroeg om stilte. Bastiaan gooide daarop een schoen naar het hoofd van de korporaal, maar hij miste. Volgens de korporaal had Bastiaan duidelijk de bedoeling gehad om hem te raken. De volgende ochtend riep de korporaal Bastiaan bij zich en zei dat hij rapport zou opmaken. Bastiaan noemde hem toen een lafaard.
De zaak kwam in november voor de krijgsraad. Het gooien van de schoen werd gekwalificeerd als "poging tot feitelijke insubordinatie" en het gebruik van het woord lafaard als "als militair opzettelijk een meerdere in zijne tegenwoordigheid mondeling beleedigen".

Bastiaan werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen. Hij zat die straf uit van 1 tot 15 december 1925 in Den Bosch. Daarna moest hij nog een week blijven vanwege de eerdere voorwaardelijke veroordeling.

Het is nog niet bekend hoe lang Bastiaan na zijn gevangenisstraf in dienst is gebleven. Nog geen vier maanden later, op 14 april 1926, trouwde hij in Vreeswijk met Wilhelmina Hendrika Verburg. Het huwelijk duurde niet lang: Bastiaan overleed in oktober 1927 aan tyfus. Hij en zijn vrouw hadden één dochter gekregen.

   De volgende pagina

De voorpagina
Het inhoudsoverzicht

De bovenkant van de pagina
Zoeken op deze website

Reacties of vragen