De familiesite Beijen/Beyen
door Laurens Beijen
De voorpagina
Het inhoudsoverzicht
De volgende pagina
De vorige pagina
De voornamenlijst
De fotogalerij
Zoeken op deze website
Reacties of vragen

De tak Johan Franco van de IJsselsteinse familie

Een Beijen-takje in Nederlands-Indië

In het verleden werden veel Nederlandse beroepsmilitairen ingezet in Nederlands-Indië. Onder hen waren twee zoons van de Barneveldse arts Johan Franco IV (10.2).

Pieter Wilhelm Adriaan Beijen

Pieter Wilhelm Adriaan Beijen (11.4) werd in 1835 geboren in Barneveld. Hij combineerde de beroepskeuze van zijn oudste broer en enkele van zijn ooms met die van zijn vader en grootvader: hij werd militair en geneeskundige tegelijk. In 1852 werd hij door de minister van Koloniën benoemd tot kwekeling bij 's Rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen, en vier jaar later werd hij benoemd tot officier van gezondheid bij de militaire geneeskundige dienst in Oost-Indië. Hij deed onder andere dienst op Celebes en in het Groot Militair Hospitaal op Ambon (destijds Amboina genoemd). In 1865 en 1866 was hij aanwezig bij gevechten op het eiland Ceram en in 1875 en 1876 bij gevechten op Atjeh.
In 1880 werd hij bevorderd tot dirigerend officier van gezondheid 1e klasse. Vijf jaar later ging hij met pensioen en werd hem de rang van kolonel toegekend. In 1886 keerde hij terug naar Nederland. Hij vestigde zich met zijn vrouw, Carolina Jacquelina Christina Strengnaerts, in Den Haag. Zij hadden geen kinderen.
Pieter Beijen overleed in 1909, zijn vrouw in 1918. Hun grafsteen is afgebeeld op de pagina Grafstenen en andere gedenktekens

Ridder in de Militaire Willems-Orde en in de Orde van de Nederlandse Leeuw
In het midden van de negentiende eeuw waren er diverse opstanden op het Molukse eiland Ceram die onderdrukt werden door het sturen van militaire expedities. Een van die expedities duurde van oktober 1865 tot februari 1866. Pieter W.A. Beijen, die in het hospitaal op het dichtbij gelegen Ambon werkte, was bij die expeditie aanwezig.

In zijn dienststaat worden verschillende moedige daden van hem vermeld:
  • Op 14 november 1865 verbond hij bij de verovering van een versterking achter Kayratoe (het huidige Kairatu) de voor deze versterking gevallen gewonden "op de plaats zelve en onder het vuur des vijands".
  • Enkele dagen later was er een tocht naar Hatasoea en Waysamoe (nu Hatasua en Waesamu). Bij de terugmars naar Kayratoe verbond hij "onder het hevige vuur des vijands met de meeste bedaardheid" enkele manschappen nadat ze getroffen waren door een kogel of door randjoes (bamboestokken met scherpe punten).
  • Ook bij een tocht in februari 1866 naar de belangrijkste versterking van de opstandelingen in het binnenland van Ceram verbond hij een aantal gewonden, opnieuw "onder het vuur des vijands" en "op de plaats zelve".
    De conclusie in zijn dienststaat was: "Heeft bij een en ander bewijzen gegeven van veel bedaarden moed en zich overigens door uitstekende zorg voor de gewonden gunstig onderscheiden."

    Naar aanleiding hiervan stelde de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië voor om Pieter Beijen te benoemen tot ridder in de Militaire Willems-Orde. Omdat in een enigszins vergelijkbaar geval een andere officier van gezondheid alleen een eervolle vermelding had gekregen, ontstond over dat voorstel nog enige discussie. Uiteindelijk concludeerden de ministers van Oorlog en Koloniën dat de benoeming tot ridder in de Willemsorde in geval van "het met bedaardheid verbinden van verwonden onder het vuur des vijands" toch gerechtvaardigd was. Koning Willem III volgde dit advies op en benoemde Pieter Beijen bij besluit van 13 september 1867 tot ridder der vierde klasse in de Militaire Willems-Orde.
    Daarbij kan worden aangetekend dat vrijwel alle ridders in deze orde benoemd worden in de vierde klasse. Bij het besluit van 13 september 1867 werd één eerder benoemde ridder bevorderd naar de derde klasse: de commandant van de expeditie J.G.G.H. Strengnaerts. Toevallig was Pieter Beijen enkele weken daarvoor met diens dochter Carolina getrouwd.

    Hiernaast staat een foto van het 'lintje' dat Pieter Beijen in 1867 heeft gekregen.
    Bij 'gewone' ridderorden (de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau) moeten de versierselen na het overlijden van de gedecoreerde worden teruggestuurd naar de Kanselarij van de Nederlandse Orden. Die bepaling geldt niet voor de Militaire Willems-Orde. Deze onderscheiding van Pieter Beijen is daarom na zijn overlijden in 1909 in het bezit van de familie gebleven.

    In 1877 kreeg Pieter Beijen nog een belangrijke onderscheiding: hij had in 1875 en 1876 tijdens gevechten op Atjeh zijn taak zo uitmuntend vervuld dat hij benoemd werd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Die onderscheiding mocht na zijn overlijden niet worden bewaard.
  • Hendrik Rudolph Beijen

    Hendrik Rudolph Beijen (11.9), die geboren werd in 1843, was een jongere broer van Pieter. Hij werd in 1859 benoemd tot kadet voor de infanterie in Oost-Indië. Na zijn opleiding vertrok hij in 1863 als luitenant naar Indië. Hij deed onder andere dienst op Zuid-Sumatra, de Molukken en Java.
    In 1873 en 1874 was Hendrik Rudolph adjudant van de commandant van de tweede brigade infanterie bij een expeditie tegen Atjeh. Daar toonde hij tijdens gevechten grote moed bij verkenningen en het overbrengen van orders. In april 1874 werd hij ernstig gewond. Als erkenning voor de betoonde moed kreeg ook hij de Militaire Willems-Orde. In 1875 werd hij bevorderd tot kapitein. Later werd hij militair commandant van het Molukse eiland Ternate.
    In 1883 werd Hendrik Rudolph, die inmiddels de rang van majoor had bereikt, op eigen verzoek eervol ontslagen wegens lichamelijke ongeschiktheid: zijn rechteronderbeen moest worden afgezet als gevolg van de verwondingen die hij in Atjeh had opgelopen. Daarna ging hij met een houten been door het leven. Na zijn pensionering keerde hij niet terug naar Nederland: tot zijn dood in 1922 woonde hij in Soekaboemi (Sukabumi) op West-Java.

    In 1884, kort na zijn pensionering, trouwde Hendrik Rudolph met Anna Johanna Regina Stops. Zij was de moeder van de hieronder genoemde Piet Beijen, die door Hendrik Rudolph als zijn zoon erkend was. Anna overleed in 1911. In 1913 hertrouwde Hendrik met Maria Constantia Vollprecht.

    Voorzover bekend had Hendrik Rudolph Beijen vier kinderen. Van enkele van die kinderen is het niet zeker wie hun moeder was.

      
    De bovenstaande oproep in het blad De Indische Navorscher uit 1937 was afkomstig van de hierna genoemde Hendrik Rudolph junior. Daaruit blijkt dat Hendrik Rudolph senior in het bezit moet zijn geweest van oude overzichten van de familie Beijen. Ze zijn waarschijnlijk nooit teruggevonden.
    Het is lastig om zicht te krijgen op de familieverhoudingen in het vroegere Nederlands-Indië. Alleen voor de "Europese" inwoners en de daarmee gelijkgestelden werd de burgerlijke stand bijgehouden. Die registers zijn bovendien voor het grootste deel verloren gegaan. Onderzoek wordt verder gecompliceerd doordat er veel kinderen werden geboren uit niet geregistreerde relaties tussen Europese Nederlanders en inlandse vrouwen.

    Alle huidige leden van de tak Johan Franco stammen af van Hendrik Rudolph Beijen. Hierna worden zijn vier kinderen en enkele van hun nakomelingen genoemd.

    Piet Beijen

    Piet Beijen (12.3) was voor zover bekend het eerste kind van Hendrik Rudolph. Hij was een zoon van de hierboven genoemde Anna Stops en werd in 1870 geboren op het eiland Ceram.
    Piet was administrateur van een koffie- en kinaonderneming bij Soemedang op West-Java. Later verhuisde hij naar Soekaboemi, waar zijn vader nog steeds woonde. Hij werkte onder andere als verzekeringsagent.

    In 1898 trouwde Piet Beijen met de onderwijzeres Jacoba Helena van Wijhe. Dat huwelijk bleef kinderloos. Voor zijn huwelijk erkende Piet twee kinderen van een inlandse vrouw: de hierna genoemde Hendrik en Paulina. Zij werden opgenomen in het gezin van Piet en zijn vrouw.
    Jacoba Beijen-van Wijhe bleef ook tijdens haar huwelijk actief als onderwijzeres. Zij werkte aan de Europese school in Soekaboemi.

    Piet overleed in 1930 in Soekaboemi. Zijn weduwe bleef nog jarenlang lesgeven. Zij overleed in of na 1950.

    Hendrik Beijen (13.1), de zoon van Piet, werd geboren in 1895 in Krawang op West-Java. Hij werkte eerst als machinist bij de marine en was later sergeant bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Hij trouwde in 1920 met Gertrude Hendrika Sophia Paulus. Zij kregen drie kinderen. Aan het eind van de jaren dertig woonden ze in Cheribon (het huidige Cirebon) op West-Java. Hendrik was daar namens het Indo-Europees Verbond (een politieke belangenorganisatie van Indo-europeanen) lid van de gemeenteraad.
    Hendrik overleed in 1945 in Pakanbaroe op Sumatra als gevolg van ontberingen in de oorlog. Meer daarover staat op de pagina Slachtoffers van de oorlog met Japan. Enkele van zijn nakomelingen vestigden zich na 1945 in Nederland.

    Paulina Beijen (13.2) werd geboren in 1896. Zij trouwde in 1916 met Andries Sissingh, met wie ze drie kinderen kreeg. Paulina overleed in 1946 in Batavia.

    Johanna Wilhelmina Hendrika Beijen

    Johanna Wilhelmina Hendrika Beijen (12.4), geboren in 1871, was vermoedelijk een door Hendrik Rudolph erkende dochter van een inlandse vrouw Mina.
    Het is onbekend of het verhaal in De Indische Navorscher uit 1936 over een ontvoering door zeerovers juist is. Het lijkt in ieder geval onjuist dat zij een pleegdochter zou zijn geweest van Pieter Wilhelm Adriaan Beijen en zijn vrouw.
    Johanna trouwde later met Hendrik Eduard Victor Bruins. Zij overleed in 1940.

    Hendrik Rudolph Beijen junior

    Hendrik Rudolph Beijen junior (12.5) werd in 1881 (volgens andere bronnen in 1880 of 1882) geboren op het eiland Ternate. Zijn vader, Hendrik Rudolph senior, was toen militair commandant van het eiland. Als zijn moeder werd "de inlandsche vrouw Dinah" genoemd.
    Hiernaast staan foto's van Hendrik Rudolph junior uit verschillende fasen van zijn leven.

    In 1895 ging Hendrik Rudolph, die toen waarschijnlijk 13 jaar was, voor zijn opleiding naar Nederland. In september 1895 werd hij ingeschreven bij een kostschool (Instituut van Kinsbergen) in Elburg. In 1897 vertrok hij naar familie in Den Haag, waarschijnlijk zijn oom Pieter Wilhelm Adriaan Beijen (zie hierboven), die als zijn voogd optrad.
    Het schijnt de bedoeling van zijn vader te zijn geweest dat Hendrik junior naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda zou gaan. Dat plan is echter niet doorgegaan, misschien omdat hij niet aan de toelatingseisen voldeed. Hij werd in 1899 ingeschreven bij de kweekschool voor machinisten in Amsterdam. Veel van de afgestudeerden van die opleiding vonden werk bij bedrijven in Indië. Kennelijk beviel die opleiding Hendrik niet: in 1901 werd hij "op verzoek ontslagen".

    In februari 1901 trad Hendrik Rudolph als vrijwillig dienend soldaat voor zes jaar in dienst bij de infanterie. Over zijn tijd in het leger wordt verteld op de pagina Militairen in de fout. In oktober 1901 werd hij korporaal, maar drie jaar later werd hij, nadat hij een groot aantal disciplinaire straffen had gekregen, gedegradeerd tot soldaat. In 1905 en 1906 moest hij vanwege ernstiger misstappen twee keer voor de krijgsraad verschijnen. Beide keren werd hij tot gevangenisstraf veroordeeld. Op 12 maart 1906 werd zijn contract bij het leger voortijdig ontbonden.

    Op diezelfde dag liet Hendrik Rudolph zich inschrijven in de gemeente Bemmel. Volgens het bevolkingsregister ging hij daar wonen bij de (handels)reiziger Georgius Kotte en zijn gezin. Hun huis stond in het dorp Doornenburg in die gemeente.
    In Bemmel werd op de zondagen 22 en 29 april 1906 het voorgenomen huwelijk afgekondigd van Hendrik met Lies Kotte, de oudste dochter uit het gezin:
    "Hendrik Rudolph Beijen, van beroep reiziger, oud vier en twintig jaren, wonende te Doornenburg, zoon van Hendrik Rudolph Beijen, gepensioneerd kapitein, en van de inlandsche vrouw Dinah, de eerste wonende te Soekaboemi in Nederlandsch Indië, en Elisabeth Catharina Francisca Hendrika Kotte, zonder beroep, oud zeventien jaren, wonende te Doornenburg, voor minder dan zes maanden te Nijmegen, dochter van de echtelieden Georgius Theodorus Wernerus Kotte, reiziger, en van Johanna Elisabeth van Waardenburg, zonder beroep, beiden wonende te Doornenburg".

    Verwacht had mogen worden dat kort na die twee afkondigingen het huwelijk zou worden gesloten. Dat is echter nooit gebeurd. In de familie werd later verteld dat de vader van Lies bij nader inzien vond dat Hendrik geen geschikte echtgenoot voor zijn dochter was.
    Op 5 mei 1906, zes dagen na de tweede huwelijksafkondiging, beviel Lies van een zoontje. Het kind kreeg de voornamen Hendrik Rudolph Marie Johan. Dat wijst er duidelijk op dat Hendrik Rudolph Beijen de vader van het kind moet zijn geweest. Hendrik werd echter niet in de geboorteakte vermeld, en het jongetje kreeg dus de naam Kotte.

    De relatie tussen Hendrik en Lies
    Er is de laatste tijd iets meer duidelijk geworden over de vraag hoe Hendrik Beijen en Lies Kotte elkaar kunnen hebben leren kennen. Dat is onder andere te danken aan gegevens uit de militaire archieven. Meer daarover is te lezen op de pagina Militairen in de fout
    Georgius Kotte, de vader van Lies, had een druk beklant café in Vlissingen. Hendrik diende in de periode 1803/1804 bij een compagnie die in Vlissingen gelegerd was. Waarschijnlijk heeft hij regelmatig het café van Kotte bezocht en heeft hij daar de oudste dochter van de caféhouder leren kennen.
    In november 1904 werd Hendrik overgeplaatst naar een compagnie in Roermond, maar hij en Lies zullen elkaar niet zijn vergeten. Interessant in dat verband is dat Hendrik later bij de krijgsraad verklaarde dat "zijn meisje" van huis was weggelopen.
    Het is niet bekend waar en wanneer de ontmoeting die de zwangerschap tot gevolg had zich heeft afgespeeld. Gezien de datum van de bevalling is begin augustus 1905 de waarschijnlijkste periode. Een bijzonder gegeven is dat Hendrik van 11 augustus tot 2 september 1905 in de gevangenis heeft gezeten.
    De familie Kotte verhuisde eind augustus 1905 van Vlissingen naar Nijmegen en in maart of april 1906 naar Bemmel.

    Een half jaar na de geboorte van het zoontje van Lies verhuisde het gezin, inclusief het kind, van Bemmel naar Utrecht. Waarschijnlijk is Hendrik Rudolph rond diezelfde tijd teruggegaan naar Indië. Uit Indische bronnen blijkt dat hij in ieder geval in 1908 weer terug was.

    Over hoe het verder is gegaan met Lies en haar zoontje heb ik een artikel geschreven voor het maartnummer 2014 van het blad 'gen.' Klik hier of op het plaatje hiernaast om het te downloaden.

    Bij het schrijven van het artikel ging ik ervan uit dat Hendrik Rudolph in 1899 naar Nederland was gekomen. Later wees Nico van Horn uit Amsterdam me erop dat hij al in 1895 moet zijn gekomen en dat hij toen naar een kostschool in Elburg ging. Een latere ontdekking die ik zelf deed was dat Hendrik Rudolph van 1901 tot 1906 in het leger heeft gediend.

    In het artikel wordt onder andere vermeld dat een broer van Lies die bij de koopvaardij werkte omstreeks 1920 tijdens een van zijn reizen op bezoek is geweest bij de familie Beijen in Soekaboemi.
    Op een foto die hij daar heeft gemaakt stond 'Paviljoen van de fam. Beyen Soekaboemi'.


    Volgens krantenberichten uit 1911 werd Hendrik Rudolph als employé van de onderneming Tjilatoe (waarschijnlijk een plantage) aangeklaagd wegens misbruik van vertrouwen. Eerst werd hij veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, maar in hoger beroep werd hij vrijgesproken.

    In 1914 werd hij benoemd tot machinist bij een ontsmettingsstation op een van de eilanden van de Riouw-archipel. Verder woonde en werkte hij in Garoet (Garut), Padalarang en Tasikmalaja, allemaal op West-Java.

    In 1952, in de roerige tijd na de Indonesische onafhankelijkheid, werd Hendrik Rudolph vermoord bij een roofoverval. De krantenberichten hiernaast komen uit Het nieuwsblad voor Sumatra van 24 en 26 september 1952. Ook andere kranten in Indonesië besteedden aandacht aan de moord.

    Voor zover bekend bleef Hendrik Rudolph ongehuwd. Hij erkende wel enkele kinderen van inlandse vrouwen: een zoon en twee dochters. De zoon, Jan Fortuin Beijen (of Beyen) (13.3), was een van de slachtoffers van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië die worden genoemd op de volgende pagina.

    Johan Franco Beijen

    Johan Franco Beijen (12.6) werd geboren in 1885. Het lijkt voor de hand te liggen dat hij een zoon was van Anna Johanna Regina Stops, met wie zijn vader negen maanden eerder was getrouwd, maar op zijn persoonskaart wordt een niet nader aangeduide 'Tina' als zijn moeder genoemd. Hij behoort niet tot de onafgebroken serie Johan Franco's I tot en met VI die genoemd werd op de vorige pagina's, omdat zijn vader een andere voornaam had.
    Gedurende vele jaren was Johan Franco opzichter van het Boswezen. In 1907 trouwde hij met Susanna Rosalie Martherus. Zij kregen vier kinderen. Nadat het huwelijk door echtscheiding was ontbonden, hertrouwde hij in 1926 met Nji Mas Soehaemi (Imik). Met haar had hij één zoon.
    In de jaren vijftig verhuisden Johan Franco's kinderen en kleinkinderen naar Nederland. Zelf bleef hij aanvankelijk met zijn vrouw in Indonesië. In 1958 kwam Johan Franco alsnog naar Nederland; zijn vrouw bleef in haar geboorteland. In 1960 kreeg Johan Franco, die in 1951 voor de Indonesische nationaliteit had gekozen, zijn Nederlanderschap terug. Hiernaast staat een foto van hem uit 1962.
    Johan Franco overleed in 1969.

    Over Johan Franco's tweede zoon, Rudolph Beijen (of Beyen) (13.8), wordt net als over diens hierboven genoemde neven meer gezegd op de pagina Slachtoffers van de oorlog met Japan.


       De volgende pagina

    De voorpagina
    Het inhoudsoverzicht

    De bovenkant van de pagina
    Zoeken op deze website

    Reacties of vragen